Het onderscheid tussen “insuline-afhankelijke” en “niet-insuline-afhankelijke” diabeten.
- 0 Comments
Ongeveer 10% van de globale groep diabeten zijn insuline-afhankelijk.
Over het ontstaan is nog niet alles geweten. Wel blijkt er een duidelijke erfelijke voorbeschiktheid te bestaan. Als uitlokkende of bijkomende factor worden virale infecties vermoed, alsook stoornissen in het afweersysteem tegen vreemde stoffen die het lichaam binnendringen.
Belangrijk is te weten dat “wie het krijgt” zelf geen schuld treft. Hij of zij had niets kunnen doen of laten om de ziekte te voorkomen.
Bij personen zonder diabetes wordt het bloedsuikergehalte via een fijn regelingsmechanisme binnen bepaalde grenzen gehouden. Bij diabetici is dit mechanisme niet of in mindere mate aanwezig en kan het bloedsuikergehalte ontsporen.
Een te hoog bloedsuikergehalte wordt “hyperglycemie” genoemd, een te laag bloedsuikergehalte “hypoglycemie”.
De symptomen van hyperglycemie zijn veel plassen, gewichtsverlies, honger, vermoeidheid, pijn in de benen.
Bij verdere verslechtering van diabetes treden misselijkheid, hoofdpijn, buikpijn, braken en volledige ontregeling van de algemene toestand op.
Waarschuw in dergelijk geval zo snel mogelijk uw arts.
In geval van hypoglycemie, kortweg “hypo” genoemd, hebben de organen te weinig suiker. De hersenen zijn hiervoor het meest gevoelig. De eerste tekenen van “hypo” zijn: beven, zweten, hoofdpijn of duizeligheid. In ergere gevallen kunnen verwardheid, bewustzijnsverlies en zelfs coma voorkomen.
Ongeveer 90% van de totale groep diabeten zijn dus niet-insuline-afhankelijk.
Ook hier weet men dat er een manifeste erfelijke factor is die zelfs belangrijker is dan bij insuline-afhankelijke diabeten. Er blijkt bij velen een duidelijk verband te bestaan met zwaarlijvigheid. Maar de eigenlijke oorzaak van deze ziekte is in feite nog niet bekend.
Een essentieel gegeven hierbij is de insuline ongevoeligheid, d.w.z. dat het effect van insuline op de weefsels veel minder uitgesproken is.
Bij deze vorm van behandeling komt het erop aan de hoeveelheid voedsel nauwkeurig aan te passen aan de hoeveelheid insuline die uw alvleesklier zelf nog produceert. De arts zal proberen de patiënt te helpen vermageren. Zodra het gewenste lichaamsgewicht bereikt is, moet dit worden behouden.
In veel gevallen van type II diabetes blijkt een dieet alleen niet voldoende, of is sterk vermageren een onmogelijke opgave. Het bloedsuikergehalte blijft dan te hoog.
In dat geval zal de arts orale medicatie voorschrijven. Deze bevat geen insuline en is ook geen vervangingsmiddel voor insuline. Ze heeft een totaal andere werking.
Sommige tabletten stimuleren de alvleesklier, in de hoop dat deze nog in staat is meer insuline te produceren.
Andere medicatie werkt vooral in op de darmen en de lever; daardoor dragen ze bij tot de regularisatie van het bloedsuikergehalte.
Wanneer diabetes met een dieet én medicatie ook niet te regelen is, dan is een behandeling met insuline – al dan niet in combinatie met medicatie – de enige uitweg.
Marina Matthijs voor AKILEÏNE België
0 Comments